In 1899, op Witte Zaterdag, werd een dood meisje, naaister Anežka Hrůzová, gevonden op de weg tussen de dorpen Věžnička en het kleine stadje Polna. Ze was negentien jaar oud. Ze had een snee in haar keel en bloedde waarschijnlijk. De moordenaar heeft geen seksueel geweld gepleegd. Het leek de plaatselijke artsen dat het gestold bloed op de plaats delict niet genoeg was, en op de vraag waar het 'ontbrekende' bloed was, werd onmiddellijk een snel antwoord gevonden: de Joden voegden het toe aan de matzah tijdens Pesach. Er was toevallig een potentiële moordenaar beschikbaar: een koppige en niet erg slimme jongeman Leopold Hilsner, een schnorer, een vagebond en een bedelaar...